- Social Influences on Clinical Outcomes of Patients With Ovarian Cancer

Research published July 16th in the Journal of Clinical Oncology shows that greater social attachment was associated with a lower likelihood of death for ovarian cancer patients.

A group of researchers, including senior author and OCRF grantee Anil Sood, MD examined how social support related to long term survival.  Two types of social support were considered:  social attachment, a type of emotional support reflecting connections with others, and instrumental social support, which reflects the availability of tangible assistance. 

The analysis of 168 ovarian cancer patients, who were followed from surgery until the time of death, showed that greater social attachment was associated with a lower likelihood of death.  59% of patients with high social attachment were still alive after 4.70 years.  By contrast, the median survival time for patients with low social attachment categorized was 3.35 years. 

No significant association was found between instrumental social support and survival.

The authors conclude that “Social attachment is associated with a survival advantage for patients with ovarian cancer. Clinical implications include the importance of screening for deficits in the social environment and consideration of support activities during adjuvant treatment.”


http://jco.ascopubs.org/content/early/2012/07/16/JCO.2011.39.4411.abstract?maxtoshow=&HITS=10&hits=5&RESULTFORMAT=&andorexacttitle=and&titleabstract=ovarian+cancer&andorexacttitleabs=phrase&andorexactfulltext=and&searchid=1&usestrictdates=yes&resourcetype=HWCIT&ct

  1. Anil K. Sood
+ Author Affiliations
  1. Susan K. Lutgendorf, Koen De Geest, David Bender, Amina Ahmed, Michael J. Goodheart, Laila Dahmoush, M. Bridget Zimmerman, and David M. Lubaroff, University of Iowa; Susan K. Lutgendorf and David M. Lubaroff, Holden Comprehensive Cancer Center, University of Iowa, Iowa City, IA; Frank J. Penedo, Joseph A. Lucci III, and Parvin Ganjei-Azar, Sylvester Comprehensive Cancer Center, University of Miami, Coral Gables, FL; Premal H. Thaker, Washington University School of Medicine, St Louis, MO; Luis Mendez, Florida International University School of Medicine, Miami, FL; George M. Slavich, Cousins Center for Psychoneuroimmunology; Steven W. Cole, School of Medicine, University of California at Los Angeles, Los Angeles, CA; Anil K. Sood, University of Texas MD Anderson Comprehensive Cancer Center, Houston, TX.
  1. Corresponding author: Susan Lutgendorf, PhD, Departments of Psychology, Urology, and Obstetrics and Gynecology, University of Iowa, E11 Seashore Hall, Iowa City, IA 52242; e-mail: susan-lutgendorf@uiowa.edu.

Abstract

Purpose Previous research has demonstrated relationships of social support with disease-related biomarkers in patients with ovarian cancer. However, the clinical relevance of these findings to patient outcomes has not been established. This prospective study examined how social support relates to long-term survival among consecutive patients with ovarian cancer. We focused on two types of social support: social attachment, a type of emotional social support reflecting connections with others, and instrumental social support reflecting the availability of tangible assistance.
Patients And methods Patients were prospectively recruited during a presurgical clinic visit and completed surveys before surgery. One hundred sixty-eight patients with histologically confirmed epithelial ovarian cancer were observed from the date of surgery until death or December 2010. Clinical information was obtained from medical records.
Results In a Cox regression model, adjusting for disease stage, grade, histology, residual disease, and age, greater social attachment was associated with a lower likelihood of death (hazard ratio [HR], 0.87; 95% CI, 0.77 to 0.98; P = .018). The median survival time for patients with low social attachment categorized on a median split of 15 was 3.35 years (95% CI, 2.56 to 4.15 years). In contrast, by study completion, 59% of patients with high social attachment were still alive after 4.70 years. No significant association was found between instrumental social support and survival, even after adjustment for covariates.
Conclusion Social attachment is associated with a survival advantage for patients with ovarian cancer. Clinical implications include the importance of screening for deficits in the social environment and consideration of support activities during adjuvant treatment.
  • Received September 29, 2011.
  • Accepted May 16, 2012.

- In memoriam: Antoinet Schimmelpenninck 1962-2012


Antoinet overleed op 15 april aan de gevolgen van eierstokkanker.
Haar blog is te lezen op http://antoinets.blogspot.nl/
"Antoinet Schimmelpennick had twee passies: China en muziek. In die volgorde, hoewel het liefst in combinatie. Ze was een multi-instrumentalist die als kind piano, viool en dwarsfluit leerde spelen, maar later ook instrumenten als de citer, gitaar, mandoline en zelfs tinwhistle oppakte. Zij besloot daarnaast al begin jaren tachtig Chinees te gaan studeren en werd een van de weinige Nederlanders die de taal vloeiend leerde spreken.
Daarna specialiseerde ze zich als sinoloog volledig op de Chinese taal en cultuur. Ze deed veldonderzoek naar Chinese volksmuziek, organiseerde honderden concerten met Chinese muziek, maakte filmdocumentaires en radioprogramma’s over China en publiceerde een wetenschappelijk tijdschrift over de ontwikkelingen in het land. Samen met haar echtgenoot Frank Kouwenhoven was ze de oprichter en drijvende kracht achter de stichting CHIME, European Foundation for Chinese Music Research, in Leiden.
Antoinet gravin Schimmelpenninck overleed 15 april op pas 49-jarige leeftijd aan de gevolgen van eierstokkanker, een ziekte die in 2010 bij haar werd ontdekt en waar ze zich moedig doorheen sloeg totdat ze toch de strijd verloor.
Antoinet werd op 1 juli 1962 in Dordrecht geboren als de tweede dochter van graaf Gerard Schimmelpenninck en Charlotte Verbeek. Haar zus Leontien was drie jaar ouder. De Schimmelpennicks, afstammelingen van de bekende raadpensionaris uit Franse tijd, waren voor een groot deel juristen, maar haar ouders waren actief in de landbouw. Haar vader Gerard Schimmelpenninck boerde zelfs een blauwe maandag in Canada voordat hij docent en bibliothecaris werd aan de Landbouwschool van Dordrecht, haar moeder werkte op het ministerie van Landbouw. Antoinet volgde zelf het Dordtse Johan de Witt-gymnasium en een jaar lang de (antroposofische) Vrije Hogeschool in Driebergen.
Ze wilde graag een moeilijke taal gaan studeren en na het lezen van F. Lattimores boek over het leven van het jongetje Sjang op het Chinese platteland koos ze voor de studie van die taal. Hiervoor moest ze naar Leiden, waar de enige Nederlandse universitaire opleiding Chinees werd gegeven. In 1984 bezocht ze voor het eerst China, dat onder leiding van Mao’s opvolger Deng Xiaoping net de deur naar het Westen op een kier had gezet. Maar de politieke situatie boeide haar altijd minder dan de cultuur. In haar studententijd maakte ze als koorlid deel uit van het Leidse Collegium Musicum, waar het repertoire uit klassieke muziek bestond, en waar ze haar toekomstige man, journalist en mede-koorlid Frank Kouwenhoven, leerde kennen. Ook zong en speelde ze in die tijd in de door haar en een aantal vrienden opgerichte folkband Plork volksmuziek uit alle windstreken van Europa. In 1987 en 1988 studeerde ze een jaar op de universiteit van Nanjing, waar ze begon met haar veldonderzoek naar Chinese volksliederen, dat de basis zou gaan vormen voor CHIME. Ze studeerde in 1987 af in de Sinologie (Chinese Taal en Cultuur) en promoveerde in 1997 met een dissertatie over Chinese volksliederen. Met Kouwenhoven kreeg ze twee kinderen: Elias en Nuria.
Hoewel ze een echte wetenschapper en onderzoeker was, deed ze ook enorm veel op de school van haar kinderen in Leiden. De gravin was timmerjuf, overblijfmoeder, luizenmoeder en voorzitter van de oudercommissie. Ze was open en hartelijk en kon daardoor met veel mensen goed opschieten. De laatste vijftien jaar organiseerde Antoinet samen met haar echtgenoot honderden Chinese concerten, niet alleen op Nederlandse locaties als het Concertgebouw en De Doelen maar ook in het buitenland en op internationale festivals zoals de Kölner Triënnale, het China Festival Carnegie Hall in New York en Culturescapes in Zwitserland.
De begrafenisplechtigheid op 23 april stond helemaal in het teken van haar twee passies. Met uitvoeringen van Bach, Britten en Bartok op viool, piano en kerkorgel, met alpenhoorn, draaiorgel en trompet, een zingende Russisch orthodoxe priester, een lantaarnoptocht, Chinees snarenspelen en tweehonderd handklokken werd recht gedaan aan haar passie voor muziek. En met een kist die was versierd met Chinese waaiers werd haar liefde voor dat land uitgedragen".

Peter de Waard, de Volkskrant, 12 mei 2012

- ASCO 2012: Stand van zaken ovariumcarcinoom (OC)

Ovariumcarcinoom (OC)
 
Er is de laatste 14 jaar sinds de "Ovarian Cancer Consensus meeting" in Bergen (Nederland) in 1998 voor wat betreft het beleid bij het gevorderd epitheliaal OC niets veranderd. Upfront maximale "debulking" gevolgd door zes cycli paclitaxel/carboplatine (PC) is het standaardbeleid, waarbij afwijkend hiervan het concept van neoadjuvante chemotherapie (NACT) met interval debulking chirurgie aanvaardbaar is voor diegenen waarbij maximale upfront debulking niet haalbaar is om medische  of zuiver technische redenen (1). 
De modificatie van het PC-schema door middel van  een "dose-dense" gebruik van de paclitaxel (wekelijks in plaats van 3-wekelijks) zoals bestudeerd door Japanse collega's in een gerandomiseerde studie (JGOG#3016; NOVEL trial) (2) is van praktisch belang, maar dient nog door een tweede studie bevestigd te worden. De lange follow-up van de Japanse  studie werd dit jaar op ASCO gepresenteerd (abstract#5003). Resultaten waren conform de primaire analyse.
Twee jaar gebruik van erlotinib als onderhoudsbehandeling na 6-9 cycli platina-bevattende chemotherapie en geen aanwijzingen voor progressie op dat moment bij hoog-risico patiënten met FIGO stadium I of patiënten met stadia II-IV bleek geen enkel soelaas te geven (LBA#5000) en kan toegevoegd worden aan de lange lijst van negatieve studies in deze setting .
Twee recente studies hebben aangetoond dat het aanvullend gebruik van bevacizumab (Bev) tijdens en na de PC-behandeling de progressievrije overleving (PFS) van de OC-patiënten doet verbeteren, maar niet de totale overleving,hoewel een subset analyse van de patiënten met een hoog risico op progressie in de ICON7 studie dit wel toonde (3, 4). De toevoeging van Bev leidt tot extra bijwerkingen (23% graad 2 hypertensie, 10% graad 3/4 hypertensie en 2,3% graad 3 of meer gastro-intestinale perforaties) en lijkt niet "cost-effective" (5). De discussie over het gebruik van Bev wordt nog gecompliceerder wanneer rekening wordt gehouden met de gegevens over het gebruik hiervan bij patiënten met teruggekeerde ziekte. De OCEANS-studie (een fase-II-studie van gemcitabine/carboplatine ± Bev bij patiëten met platinagevoelige recidieven) toonde vorig jaar op ASCO een toename van 4 maanden in mediane PFS (p < 0,0001) zonder overigens significiante toename in OS  (LBA#5007). De AURELIA studie (een gerandomiseerde fase III studie van 3 vormen van chemotherapie ± Bev bij patiënten met platina-refractaire/resistente recidieven) toonde dit jaar een toename van 3,3 maanden in mediane PFS (p < 0.001), hetgeen opmerkelijk is omdat in deze categorie patiënten nooit enige verbetering met welke therapie dan ook is geconstateerd (LBA#5002). Gegevens over OS waren niet voorhanden, maar zullen in 2013 bekend worden. Bijwerkingen waren uiteraard meer frequent in de arm met Bev en het uiteindelijk voordeel voor de patiënt in termen van kwaliteit van leven dient dan ook afgewacht te worden. Het oordeel van de auteurs dat "Bev combined with chemotherapy should be considered a new standard option in platinum-resistant OC" lijkt dan ook nog wat voorbarig.
De OCTAVIA-trial bestudeerde de haalbaarheid van Bev (7,5 mg/kg, d1) plus wekelijks paclitaxel (80 mg/m2)  and 3-wekelijks carboplatine (AUC6, d1) gedurende 6 tot 8 cycli, gevolgd door Bev alleen (een maal per 3 weken, in totaal tot aan 17 cycli). De 189 patiënten die in de studie werden opgenomen kregen mediaan 6 cycli chemotherapy (range 1-8) en 17 cycli Bev (range 0-18). Van de 168 patiënten die monotherapie Bev ontvingen kregen 135 dit gedurende een jaar, in 12% werd het eerder gestopt wegens bijwerkingen, in 10% wegens progressie. Geconcludeerd werd dat Bev met het "dose-dense" NOVEL schema haalbaar is en de resultaten vergelijkbaar zijn met die welke in ICON7 werden geconstateerd (abstract#5017).   
Ten slotte werd er door collega Oza opnieuw een interessante studie gepresenteerd met olaparib bij patiënten met een platina-gevoelig sereus OC recidief (abstract#5001). De studie is een logische stap in de verdere evaluatie van de rol van PARP inhibitoren bij hooggradige sereuze OCs (HGSOC). Aanvaardbare toxiciteit was reeds eerder gevonden met  monotherapie met dit orale middel in fase-I- en -I-studies bij patiënten met OC die een BRCA1/2 kiembaanmutatie hadden (6, 7, 8). Daarnaast bleek in een fase II studie dat er ook activiteit aanwezig was bij HGSOCs (9 ) en tenslotte bleek dat een onderhoudsbehandeling met olaparib de PFS bij patiënten met een platina-gevoelig recidief HGSOC significant deed verbeteren (10 ). In de huidige multicenterstudie werd de effectiviteit van  olaparib tijdens 6 x PC (olaparib in een dosering van 200 mg bid en C in PC met een  AUC4) en na PC (in een dosering van 400 mg bid) (arm A) vergeleken met 6 x PC  zonder olaparib (C in PC met een AUC6) en zonder verdere onderhouds-therapie (arm B) bij patiënten met een platina-gevoelig recidief HGSOC. Met arm A werd een significant betere PFS geconstateerd (HR = 0,51, 95%-BI 0,34, 0,77; p = 0.0012; median= 12,2 versus 9,6 maanden). De OS-gegevens waren nog immatuur. De meest voorkomende bijwerkingen tijdens de combinatie waren alopecia (74 vs 59%), misselijkheid (69 vs 57%) en vermoeidheid (64 vs 57%) in arm A vs arm B. Tijdens de onderhoudsbehandeling waren misselijkheid (50 vs 6%) en braken (29 vs 7%), zoals te verwachten vaker voorkomend. Verdere studies met PARP remmers lijken dan ook wenselijk.

Samenvattende boodschap
Voor wat betreft het ovariumcarcinoom:
  1. Cytoreductieve chirurgie vooraf gevolgd door 6 cycli PC is nog steeds standaard therapie
  2. Dose-dense PC is effectiever dan 3-wekelijks PC in één studie, maar dient bevestigd te worden
  3. Bevacizumab heeft voordeel zowel in eerste als tweede lijn. OS gegevens zijn nodig om te beoordelen wat de optimale plaats (1e of 2e lijn) en volgorde van toepassing is.
  4. Gegevens over olaparib bij hoogradige sereuze tumoren zijn veelbelovend, maar verder studie is noodzakelijk
Referenties
  1. Vergote I, Trope CG, Amant F, et al. Neoadjuvant Chemotherapy or primary surgery in stage IIIC or IV ovarian cancer. N Engl J Med 2010; 363: 943-953
  2. Katsumata N, Yasuda M, Takahashi F, et al. Dose-dense paclitaxel once a week in combination with carboplatin every 3 weeks for advanced ovarian cancer: a phase 3, open-label, randomised controlled trial. Lancet 2009; 374: 1331-133.
  3. Burger RA, Brady MF, Bookman MA, et al. Incorporation of bevacizumab in the primary Treatment of ovarian cancer. N Engl J med 2011; 365: 2473-2483
  4. Perren TJ, Swart A<. Pfisterer J, et al. A phase 3 trial of bevacizumab in ovarian cancer. N Engl J Med 2011; 365; 2484-2496
  5. Cohn DE, Kim KH, Resnick KE, O'Malley DM, Straught JM Jr. At what cost does a potential survival advantage of bevacizumab make sense for the primary Treatment of ovarian cancer? A cost-effectiveness analysis. J Clin Oncol 2011; 29: 1247-1251
  6. Fong PC, Boss DS, Yap TA,  et al. Inhibition of poly(ADP-ribose) polymerase in tumors from BRCA mutation carriers. N Engl J Med 2009; 361: 123-134
  7. Fong PC, Yap TA, Boss DS,  et al. Poly(ADP)-ribose polymerase inhibition: frequent durable responses in BRCA carrier ovarian cancer correlating with platinum-free interval. J Clin Oncol 2010; 28: 2512-2519
  8. Audeh MW, Carmichael J, Penson RT, et al. Oral poly(ADP-ribose) polymerase inhibitor olaparib in patients with BRCA1 or BRCA2 mutations and recurrent ovarian cancer: a proof-of-concept trial. Lancet 2010; 376: 245-251
  9. Gelmon KA, Tischkowitz M, Mackay H,  et al. Olaparib in patients with recurrent high-grade serous or poorly differentiated ovarian carcinoma or triple-negative breast cancer: a phase 2, multicentre open-label, non-randomised study. Lancet Oncol 2011; 12: 852-861
  10. Ledermann J, Harter Ph, Gourley C, et al. Olaparib maintenance therapy in platinum-sensitive relapsed ovarian cancer. N Engl J Med 2012; 366: 1382-1392